Bij onderzoek naar de efficiëntie van voedselconversie bij landbouwhuisdieren
worden proeven gedaan met jonge dieren, zoals kalveren, biggen en kuikens.
Gebruikt worden gegevens over de opname (I), assimilatie (A), onverteerde
stoffen (F), productie (P) en dissimilatie (R).
Waarom worden voor het onderzoek naar de voedselconversie van landbouwhuisdieren jonge dieren gebruikt en niet de volwassen dieren?