Aan het eind van Wittgensteins Tractatus zijn enkele opmerkingen te vinden waarmee
velen, onder wie de leden van de Weense Kring, aanvankelijk geen raad wisten. Die
opmerkingen betreffen ’het mystieke’. Wittgensteins visie op het mystieke hing nauw
samen met zijn visie op zinvol taalgebruik.
Een citaat uit de tekst van de bijlage van Roemi: „Geef toe dat je verbeelding en je overdenkingen, je
zintuiglijke aanschouwing en je begrippen niets meer zijn dan de rieten stokken die
kinderen gebruiken wanneer ze stokpaardje spelen. De wetenschap der mystici draagt ons
omhoog, de zintuiglijke kennis van de mens buigt ons omlaag.”
Hoe zou Wittgenstein hebben kunnen oordelen over de formulering ’wetenschap der
mystici’?