Background image

terug

HIV-eiwitten

Wanneer de HIV–eiwitten zijn gedenatureerd, worden ze op grootte gescheiden. Daartoe wordt een oplossing met gedenatureerde HIV–eiwitten aan de rand van een rechthoekige gel aangebracht. In de gel worden elektroden gestoken die worden aangesloten op een gelijkstroombron. Omdat de gedenatureerde eiwitmoleculen met de C12H25SO4 ionen negatief geladen zijn, bewegen ze naar de positieve elektrode. Hoe groter de eiwitmoleculen, hoe langzamer ze door de gel gaan. Na afloop van de scheiding bevinden de eiwitten zich elk op een eigen positie in de gel. In figuur 2 is een gel weergegeven waarin de HIV–eiwitten op grootte zijn gescheiden.

figuur 2



De namen van de eiwitten die in figuur 2 voorkomen, zijn afgeleid van hun molecuulmassa’s. Zo heeft het eiwit gp160 een molecuulmassa van 160×103u.
Het RNA van een HIV–virusdeeltje bevat de code voor de HIV–eiwitten. Deze streng bestaat uit 9749 nucleotiden. Vaak zijn stukjes van virus–RNA onderdeel van de code voor verschillende eiwitten. De code voor het ene eiwit loopt dan bijvoorbeeld van nucleotide 1 tot en met nucleotide 900 en van een ander eiwit van nucleotide 801 tot en met 1400 op het virus–RNA. Met behulp van figuur 2 is af te leiden of een dergelijke overlap van codes ook voorkomt bij het HIV–virus.
Wanneer de eiwitten in de gel op grootte zijn gescheiden, worden ze op de strip overgebracht. Daarbij behouden de eiwitten hun onderlinge positie. Nu is de strip klaar voor gebruik. Op de strip zijn geen C12H25SO4 ionen meer aan de eiwitketens gebonden.
Tijdens het testen wordt een bloedmonster op de strip aangebracht. Wanneer in het bloed antilichamen aanwezig zijn, binden die zich aan de eiwitten op de teststrip. Dit wordt zichtbaar gemaakt via een serie reacties waarbij uiteindelijk de stof TMB in een redoxreactie door waterstofperoxide wordt omgezet tot een reactieproduct met een donkerblauwe kleur. Hieronder staan de structuurformules van TMB en het gekleurde reactieproduct.