Kleine zwanen zijn trekvogels die broeden op de Russische toendra en zich
gedurende de winter in Noordwest-Europa ophouden. Voor de Kleine zwaan zijn
de ondergrondse knolletjes of tubers van het Schedefonteinkruid een belangrijke
voedselbron, met name tijdens de voor- en najaarstrek. Onder andere door het
NIOO (Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek) wordt onderzoek
gedaan naar de interactie tussen de Kleine zwaan en Schedefonteinkruid.
Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) behoort tot de fonteinkruidfamilie,
die wereldwijd voorkomt in ondiepe gedeelten van meren en plassen. Deze
planten vermeerderen zich voornamelijk op ongeslachtelijke wijze. In het geval
van het Schedefonteinkruid gebeurt dat met behulp van tubers, die vol zitten met
zetmeel. Daarnaast vindt geslachtelijke voortplanting plaats door middel van
zaden die over grote afstanden kunnen worden verplaatst. In de winter sterven
alle bovengrondse delen van de plant af (zie de afbeelding). De tuberproductie is bijzonder variabel: een plant kan vele, relatief kleine tubers produceren, maar de plant kan ook wat minder exemplaren produceren, die dan groter zijn. Het is bekend dat daglengte en temperatuur invloed hebben op de tuberproductie van Schedefonteinkruid. Ook de bodemsamenstelling, zand of klei, en de voedselrijkdom spelen een rol. Zoals voor een zich voornamelijk klonaal voortplantende soort valt te verwachten, is de ‘fenotypische plasticiteit’ van het Schedefonteinkruid groot. Er is echter ook een genetische basis voor verschillen tussen de populaties. |