Background image

terug

Brabantse textielindustrie

Een historica beschrijft de Brabantse textielindustrie.

De textielindustrie is in Brabant van groot belang geweest. Tilburg gold al in de achttiende eeuw als het wolcentrum van Nederland, terwijl Helmond in diezelfde tijd beroemd werd om de fabricage van het Brabantse bont: textiel bestaande uit linnen en katoen (en soms ook een beetje zijde). Daarnaast bood de textielnijverheid ook in plaatsen als Eindhoven en Geldrop volop werkgelegenheid.
Het thuisweven betekende aanvankelijk vooral voor de kleine boeren op de zandgronden een welkome nevenverdienste tijdens de wintermaanden. Bij het productieproces voerde de vrouw de zogenaamde hulpwerkzaamheden uit als het spinnen, spoelen*, haspelen*, noppen*, en pluizen*, terwijl de man de eigenlijke hoofdbewerking voor zijn rekening nam. Toen tegen het einde van de negentiende eeuw steeds meer mannen in de machinale textielbranche gingen werken, veranderde deze eeuwenoude arbeidsdeling noodgedwongen: vrouwen kregen nu ook het weven tot taak. Nog rond 1910 werden honderden vrouwen geteld die thuis als spoelster, nopster of weefster hun brood verdienden. Zij waren in dienst van de grote textielfabrieken, die de weefsters op goedkope wijze thuis voor zich lieten werken, of op hen een beroep deden wanneer zich plotseling grote orders of speciale bestellingen aandienden. De ongehuwde vrouwen maakten op deze wijze arbeidstijden van elf uur of meer, de gehuwde vrouwen werkten gemiddeld acht uur. Het loon varieerde van ƒ3,- à ƒ5,- per week.

Toelichting
*spoelen = het garen op een spoel winden
*haspelen = het garen opwinden tot strengen (op een haspel = een houten staketsel)
*noppen = het verwijderen van uitstekende draadeindjes en andere verdikkingen die niet in de stof thuishoren.
*pluizen = pluizen uit de wollen draad of de wollen stof halen