Background image

terug

Toestand in fabrieken en werkplaatsen

Begin 1887 deed een parlementaire enquêtecommissie onderzoek naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen in Nederland. Daarvoor wordt ook Cornelis Hosemans naar Den Haag geroepen en onder ede verhoord. Hij is meesterknecht bij de Tilburgse textielfabrikant Eras

Verhoor van de heer C. Hosemans

1 De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornaam, beroep, ouderdom 1 en woonplaats opgeven?
2 Antwoord: Cornelis Hosemans, meesterknecht bij de heer Eras, oud 30 jaar, wonende te
3 Tilburg.
4 Vraag: Hoeveel mensen hebt u onder u?
5 A. Ik ben meesterknecht bij twee fabrieken, die bij elkaar staan. Op die twee fabrieken
6 samen werken 137 mensen, die allen onder mijn toezicht staan.
7 V. Zijn daar veel jongens onder?
8 A. 23 kleine jongens.
9 V. En hoeveel meisjes?
10 A. Er zijn 22 à 23 meisjes van boven de 16 en een meisje onder de 16 jaar.
11 V. Zitten er bij u mannen of vrouwen aan de weefstoelen?
12 A. Alleen mannen.
13 V. U bent zeker vroeg in dit beroep terechtgekomen?
14 A. Van mijn 16de jaar af.
15 V. Wat deed u vóór die tijd?
16 A. Ik ben tot mijn 16de jaar op school geweest. (…). Ik ben een half jaar thuis geweest, en
17 in die tijd heb ik moeten leren weven, en daarna ben ik naar de fabriek gegaan. (…)
18 V. Als men maar alleen op de inkomsten let, dan zouden de kinderen wel op hun 10de jaar
19 kunnen beginnen?
20 A. Tien jaar is wel wat vroeg, dan zijn het nog te veel kinderen; het is al erg genoeg, dat zij op
21 hun 12de moeten beginnen, maar in huishoudens waar 5 of 6 kinderen zijn en er soms twee
22 zijn, die boven de 12 jaar zijn en de ouders moeten dan de verdiensten van de kinderen
23 verliezen, dan is het al te erg. (…)
24 V. Hoe is het met de thuiswevers gesteld?
25 A. In verhouding hetzelfde als met de fabrieksarbeiders.
26 V. Zijn er veel thuiswerkers?
27 A. Ja.
28 V. Worden daar veel kleine jongens en meisjes bij het werk gebruikt?
29 A. Ja, met hun 12de jaar beginnen zij het vak te leren.
30 V. Maar ook daar gaan de kinderen tot hun 12de jaar school?
31 A. Ik geloof niet dat tegenwoordig in Tilburg kinderen onder de 12 jaar niet naar school
32 gaan. (…)
33 V. Er zijn geen getrouwde vrouwen op de fabriek?
34 A. Nergens in Tilburg.
35 V. Maar wat doen zij thuis?
36 A. Vooreerst het huishouden. En dan zijn er ook nog wel, die in huis voor de fabriek
37 werken, zoals pluizen, noppen en haspelen, alles heel licht werk.
38 V. De arbeiderswoningen te Tilburg zijn over het algemeen goed?
39 A. Ja, uitstekend.
40 V. De vrouwen houden er meest een varken of een geit op na?
41 A. Ja, zij boeren er zo wat bij. En dan hebben zij meest een klein stukje tuingrond, waarop
42 zij allerlei groenten poten. (…)
43 V. Zij hebben nog al vaak een eigen huisje?
44 A. Jawel, maar dat dateert toch reeds van vroegere tijd, toen de wevers nog 12 en 13 gulden
45 verdienden. Nu zij maar 5 en 6 gulden verdienen, komt het daar niet meer van. (…)
46 V. Begrijp ik het goed dat op uwe fabriek een (zieken)fonds is? (…)
47 A. Wij hebben alle reden om trots te zijn op onze patroon (= baas). Is een man ziek, dan
48 wordt de dokter gehaald en ontvangt de werkman 4 gulden uit het fonds, gedurende de tijd
49 van zijn ziekte of de vrouw van de zieke man, maar dat zijn uitzonderingen.
50 V. Dat uw patroon het uitbetaalt?
51 A. Ja. (…)
52 V. Wie beheert het fonds?
53 De kas berust altijd bij de oude moeder Eras; is er wat veel 53 in bij een gelukkig jaar, dan
54 gaat het naar de spaarkas. (…)
55 V. Is dat de moeder van uw patroon die het beheer over de kas heeft?
56 A. Zij bewaart alleen de bankoverzichten van de spaarbank en de kas ook. (…)
57 V. Wat gebeurt er met de oude werklieden?
58 A. Wij hebben nog geen oude mannen, die afgedankt zijn. (…)
59 V. Het komt dus hierop neer dat, als een werkman oud en minder geschikt wordt, hier of
60 daar in de fabriek wel een werkje wordt gevonden om hem nog een broodje te kunnen
61 verschaffen?
62 A. Zeker, dan kunnen dergelijke mensen altijd nog aan minder zwaar werk gezet worden.
63 Zoals ik gehoord heb van andere fabrieken, worden zij door de fabrikanten ook altijd
64 geholpen. (…)
65 V. Hebt u zojuist niet gezegd dat de lonen de laatste tijd zo gedaald zijn dat een goede
66 arbeider tegenwoordig maar 5 à 6 gulden verdienen kan?
67 A. Een goede wever, die thuis weeft, heb ik gezegd.
68 V. Verdient een goede arbeider in de fabriek meer?
69 A. Een goede wever op de fabriek verdient meer.
70 V. Hoeveel kan die wel maken?
71 A. Bij ons 10 à 11 gulden in de week, ook wel eens 12 gulden.
72 V. Maar wanneer die thuiswevers geen kinderen hebben, die de leeftijd hebben om te
73 kunnen werken, terwijl hun vrouwen de grootste tijd nodig hebben voor het huishouden en
74 de kleine kinderen, dan is dat toch een armoedig bestaan en kan men toch niet bij hen van
75 welvaart spreken?
76 A. Neen, zeker niet. (…)
77 V. De meeste thuiswevers zullen dan wel trachten op een fabriek te komen?
78 A. Neen; de meesten houden er niet van op een fabriek te gaan werken. Zij zeggen: vrijheid
79 gaat boven alles en is beter dan opgesloten te zijn in de fabriek, waar men 's morgens om 7
80 ingaat om er eerst 's avonds uit te komen. Dat schrikt velen van de fabriek af; vandaar dat
81 de mensen in de fabrieken beter betaald moeten worden. (…)
82 V. Hebben die thuiswevers in de regel tuintjes of niet?
83 A. Zeker. Zij poten aardappelen of mesten een varken. Dat kunnen de fabriekswevers niet
84 doen. Zij zouden er anderen flink voor moeten betalen om hen het werk te laten doen. (…)
85 V. Is het loon voor de thuiswevers de laatste tijd achteruit gegaan?
86 A. Zeker.
87 V. Is het loon per uur aan de fabrieken de laatste tijd achteruit gegaan?
88 A. Voor de schrobberaars niet, voor andere werkzaamheden wel. De overvloed van
89 arbeiders maakt dat werkzaamheden die vroeger 8 of 10 centen per uur kosten, nu te
90 verkrijgen zijn voor 5 of 6 centen. (…)
91 V. Het verhoor is gesloten; ik dank u voor de gegeven inlichtingen.
92 C. HOSEMANS