Background image

terug

Als God dood is, mag nog niet alles

De vraag over de fundering van de moraal die Dmitri opwerpt, is beroemd geworden.
Als deze kwestie aan de orde is, wordt ‘De broers Karamazov’ altijd aangehaald. Dat gebeurt ook in de volgende teksten, gedeelten uit een discussie tussen de hedendaagse filosofen Huib Schwab en Herman Philipse:

Kan een samenleving zonder geloof nog een morele samenleving zijn? Kan de moraal bestaan zonder religieus fundament? Of is het zoals Dostojevski schreef: Als God dood is, is alles geoorloofd?
Huib Schwab, onderwijsvernieuwer en filosoof, vindt het niet zo vanzelfsprekend dat een samenleving zonder geloof moreel kan zijn.
Hij wijst op onderzoeken die aantonen dat kinderen die gewelddadige computerspelletjes spelen neurologische veranderingen ondergaan, waardoor zij verslaafd raken aan dergelijke killergames en waardoor het onderscheid tussen game en werkelijkheid bij hen vervaagt.
“In hoeverre kun je van zo’n kind nog een rationele afweging verwachten, waarin hij na een rekensom tot de conclusie komt dat het ook in zijn voordeel is om sociaal te zijn? Nee, dan is het toch beter als de cultuur geboden kent die oproepen tot naastenliefde en mededogen, en verboden kent als het gaat om het uitleven van driften en begeerten. Ja, een soort religie dus. Het denigrerende spreken over religie is gemakzuchtig en modieus.”
Volgens Schwab gaat het niet goed met de moraal in Nederland. “De religie zorgde van oudsher voor een binding tussen ik en de ander. De religie leerde ons ook om onze begeerten te beteugelen. De ontkerkelijking heeft het tegenovergestelde bewerkstelligd.”

bron: Als God dood is, mag nog niet alles,Trouw, 27 oktober 2004


In de discussie komt vervolgens universiteitshoogleraar Herman Philipse aan het woord. Hij is het niet met Huib Schwab eens.
Philipse vindt empirische onderzoeken bij het beantwoorden van dit soort vragen relevant: uit de statistieken blijkt dat ongelovigen niet immoreler zijn dan gelovigen.
Philipse zegt daarover:

Dat komt omdat de moraal van oorsprong niet uitsluitend religieus is. Een deel van onze morele aanleg is genetisch verankerd. Een ander deel van onze moraal is cultureel bepaald. Nederlanders zijn bijvoorbeeld geneigd tot samenwerken, omdat ze op elkaar aangewezen waren bij het bouwen van dijken.
Maar dat de moraal van een almachtige God komt, is filosofisch niet houdbaar. Dan zou je morele geboden gehoorzamen, omdat zij zijn opgesteld door een machthebber, niet omdat morele geboden in zichzelf goed zijn. Dat is niet moreel. Sinds de wetenschappelijke revolutie zijn we erachter gekomen dat religie een illusie is, waardoor we onze moraal niet langer bouwen op goddelijke geboden. De vraag is sindsdien hoe je mensen zo kunt opvoeden dat ze ernaar neigen om moreel te handelen.
De globalisering heeft dit vraagstuk nog urgenter gemaakt. We leven in een volstrekt nieuwe periode in de geschiedenis. Steeds meer verschillende culturen wonen door elkaar heen. Dat maakt het lastiger om tot een gemeenschappelijke publieke moraal te komen. Het is een ironisch toeval geweest dat net op het moment dat in Nederland het anti-autoritair en a-religieus denken op zijn hoogtepunt was, er een stroom migranten binnenkwam uit zeer autoritaire, godsdienstige culturen. Ze dachten dat, omdat God hier dood is, alles geoorloofd was. Dat is een probleem. Maar het is niet onoplosbaar.

naar: Als God dood is, mag nog niet alles,Trouw, 27 oktober 2004