De kans op blikseminslag is op de toren groter dan elders.
Daarom richt een onderzoeker een bliksemcamera op de toren.
De bliksemcamera bestaat uit twee camera's naast elkaar. De lenzen staan open. In de
ene camera staat de film stil. In de andere camera loopt een film in de aangegeven
richting rond met een snelheid van 1000 m·s
In figuur zijn de voorkant en de achterkant van de film gemarkeerd met respectievelijk
'voor' en 'achter'.
Op een bepaald moment slaat een bliksemontlading vanuit de toren naar de wolk. Op
beide films wordt de bliksem afgebeeld. De vergroting bedraagt 4,0·10-4.
De films worden over elkaar gelegd. Het resultaat is in figuur 15 afgebeeld op ware
grootte.
De afbeelding in figuur stelt de films voor, zoals ze gezien worden als men de
achterkant van de films het dichtst bij het oog houdt.
Leg uit of de afbeelding van de bliksem links in behoort bij de bewegende
danwel bij de stilstaande film.