De spiegels S1 en S2 zijn opgebouwd uit doorzichtige laagjes met een brekingsindex n die
afwisselend 3,0 en 1,2 is. Zie figuur 4.3.
Alle laagjes met n = 3,0 zijn even dik, evenals de laagjes met n = 1,2.
Het licht dat tussen de spiegels heen en weer gaat, kunnen we ook als een vlakke golf op vatten.
Deze vlakke golven vallen loodrecht in op de spiegel en worden op elk grensvlak gedeeltelijk teruggekaatst.
De tegen de grensvlakken V1 en V2 teruggekaatste golven moeten elkaar bij het verlaten
van de spiegel maximaal versterken.
Datzelfde moet het geval zijn met de tegen V2 en V3 teruggekaatste golven. De daarvoor vereiste
dikte van de laagjes met n = 3,0 en n = 1,2 kiest men minimaal.
1. Leg uit hoe groot de dikte van een laagje met n = 1,2 moet zijn, uitgedrukt in de golflengte
van het licht in dit laagje.
2. Bereken de dikte van een laagje met n = 1.2.