De atleet rent naar de lat toe, plaatst de stok op de grond en met behulp van de veerkracht van de
stok wordt de bewegingsenergie die bij de aanloop is verkregen, omgezet in zwaarte-energie. Zie de
figuren 2.2, 2.3 en 2.4. Tijdens de sprong voegt de atleet nog wat extra mechanische energie aan het
systeem van stok en atleet toe: eerst door zich krachtig van de grond af te zetten en vervolgens door
zich tijdens z’n tocht omhoog langs de stok naar boven te werken. Deze extra energietoevoeging is
naar verhouding gering en mag daarom worden verwaarloosd. Ook de invloed van de luchtwrijving
mag worden verwaarloosd.
De atleet heeft een massa van 80 kg. Zijn zwaartepunt bevindt zich tijdens de aanloop 0,90 m
boven de grond. Tijdens de aanloop tot de afzet houdt hij het zwaartepunt van de stok ook 0,90 m
boven de grond. Vlak voor de afzet is de snelheid van de atleet met de polsstok 8,8 m·s-1. Neem
aan dat de polsstok na de afzet tenslotte verticaal staat en geen snelheid meer heeft. De atleet gaat
met een te verwaarlozen horizontale snelheid gestrekt over de lat.
Zie figuur 2.4.
Bereken de hoogte van het zwaartepunt van de springer op het moment dat hij over de lat gaat.