Background image

terug

Vraag 9

Een atleet houdt deze polsstok aan het uiteinde A en in het punt B vast. Zie figuur 2.1. De atleet houdt de polsstok horizontaal. Daarbij oefent hij alleen verticaal gerichte krachten op de polsstok uit. B ligt 1,10 m van A af.

Bereken de grootte van de krachten die in A en B op de polsstok werken. Beschouw hierbij A als een vast draaipunt.