terug
Vraag 6
Tijdens de vlucht met constante snelheid (vóór het punt A) werken er vier krachten op het
vliegtuig:
de zwaartekracht Fz;
de stuwkracht Fs;
de wrijvingskracht Fw, die evenredig is met het kwadraat van de snelheid van het vliegtuig,
dus Fw= kv², met k constant;
de liftkracht Flift, die alleen werkt wanneer de kleppen aan de vleugels van het vliegtuig in
een bepaalde stand staan.
In figuur zijn deze vier krachten in de juiste verhouding tot elkaar getekend.
Vlak voordat het vliegtuig in punt B is aangekomen, worden de kleppen aan de vleugels in
een zodanige stand gezet dat er geen liftkracht meer werkt. In punt B begint dan een
periode van gewichtloosheid. De resulterende versnelling die het vliegtuig in deze periode
ondervindt, is gelijk aan de valversnelling. Omdat ook de voorwerpen in het vliegtuig deze
versnelling ondervinden, oefenen ze geen kracht (gewicht of gewichtskracht) uit op hun
omgeving: ze zijn dus gewichtloos.
Figuur is ook op de bijlage weergegeven.
Teken in de figuur op de bijlage alle krachten die in punt B op het vliegtuig werken op
dezelfde schaal als de al getekende krachten. (Hint: Bereken eerst de lengte van de vector
Fw in punt B. Neem daarbij aan dat k niet is veranderd.)