In 1999 was er een internationaal conflict over Kosovo, een provincie van
Servië. In Kosovo woonden vooral Albanezen en de meerderheid van de
bevolking streefde naar onafhankelijkheid. In hun strijd tegen het Kosovo
Bevrijdingsleger dwongen de Serviërs duizenden Albanezen om hun land
te ontvluchten. Omdat Milošević − de president van Servië − weigerde
mee te werken aan een vredesplan, dreigde de NAVO met luchtaanvallen.
Op 24 maart 1999 begon de NAVO met bombardementen op doelen in
Servië en Kosovo. Uiteindelijk capituleerde Milošević, ondertekende hij
een vredesverdrag en kwam Kosovo onder beheer van de Verenigde
Naties. En een NAVO-vredesmacht handhaafde de orde in Kosovo.
Verschillende landen meenden dat het militair ingrijpen van de NAVO in
Kosovo en Servië in het voorjaar van 1999 niet had mogen plaatsvinden.
Volgens de doelstellingen van de NAVO mag de NAVO alleen in actie
komen als een NAVO-lidstaat wordt aangevallen. Daarvan was hier geen
sprake. Bovendien mag volgens het internationaal recht de NAVO alleen
in actie komen als deze actie gelegitimeerd is door een besluit van een
orgaan van de Verenigde Naties.