«On admet … l’imagination.» (regels 41-43). Welke van de drie hier genoemde vermogens is/zijn, blijkens de alinea’s 4 en 5, bij de mieren in bepaalde opzichten meer ontwikkeld dan bij de mensen? Noteer het juiste nummer/de juiste nummers.
Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.