Background image

terug

Vraag 9

De verkiezingsstrijd in een Europees land spitst zich toe op twee economische doelen:

  • de overheidsschuldquote moet omlaag
  • de verhouding inactieven/actieven (i/a-ratio) moet omlaag Om te analyseren welke maatregelen geschikt zouden zijn om beide doelen tegelijkertijd te realiseren, gebruikt het Planbureau van dit land een economisch model, zoals weergegeven in het blokschema van de figuur op de volgende pagina.
Van de huidige economische en politieke situatie in dit land zijn de volgende gegevens bekend.
  1. Kapitaal is de knelpuntsfactor.
  2. Er is sprake van onderbesteding.
  3. Er zijn politieke partijen die streven naar meer marktwerking in de economie.
  4. Er zijn politieke partijen die streven naar verdergaande inkomensnivellering.
  5. De importquote is zeer hoog.
  6. Er is een tekort aan laaggeschoold personeel.
Twee politieke partijen, Rood en Blauw, hebben ieder een eigen voorstel om de genoemde twee economische doelen te bereiken:
Rood stelt voor de overheidsbestedingen te vergroten;
Blauw stelt voor de hoogte van de uitkeringen te verlagen.


Schrijf een betoog ter ondersteuning van één van beide voorstellen. Kies daartoe eerst één van beide voorstellen, schrijf deze keuze op en verklaar vervolgens met behulp van de figuur:
  1. hoe het gekozen voorstel de overheidsschuldquote en de i/a-ratio kan verlagen;
  2. hoe het voorstel van de andere partij de overheidsschuldquote zou kunnen verhogen.
  3. Beschrijf vervolgens in het betoog:
  4. welke voordelen het gekozen voorstel kan hebben in relatie tot twee van de bovengenoemde gegevens 1 tot en met 6;
  5. welke nadelen het voorstel van de andere partij kan hebben in relatie tot twee van de bovengenoemde gegevens 1 tot en met 6.
NB De twee gekozen gegevens bij onderdeel d hoeven niet gelijk te zijn aan de twee gekozen gegevens bij onderdeel c.

Aanwijzingen
De onderdelen van het betoog moeten logisch op elkaar aansluiten. Gebruik voor het betoog 150 woorden; een afwijking van 30 woorden is toegestaan.




(1) Personen die deel uit maken van de beroepsgeschikte bevolking, maar op dit moment een inkomensvervangende uitkering hebben.
(2) Dit getal geeft aan hoeveel procent van het primaire inkomen wordt vervangen door een uitkering.
(3) De gemiddelde hoogte van een inkomensvervangende uitkering aan inactieven.
(4) Personen die deel uit maken van de beroepsgeschikte bevolking en op dit moment betaald werk verrichten.

Toelichting:
  • het weergegeven verband tussen twee grootheden geldt alléén in de aangegeven richting;
  • een minteken (-) duidt op een negatief verband, een plusteken (+) op een positief verband;
  • ter verduidelijking zijn de twee doelvariabelen van deze opgave in HOOFDLETTERS weergegeven en de twee instrumentvariabelen van deze opgave zijn vet weergegeven.