Background image

terug

Vraag 26

Als grondstof voor de papierbereiding gebruikt men zogenoemde celstof. Celstof wordt gemaakt uit hout en bestaat onder andere uit lignine. Voor de kwaliteit van het te produceren papier is het ligninegehalte van de celstof belangrijk.
Men kan het ligninegehalte bepalen met behulp van een titratie. Men mengt daartoe een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid celstof in zuur milieu met een nauwkeurig bekende hoeveelheid kaliumpermanganaat in oplossing. Deze hoeveelheid permanganaat is een overmaat. Vervolgens wordt een overmaat opgelost kaliumjodide toegevoegd waardoor de volgende reactie optreedt:

2 MnO4- + 10 I- + 16 H+ → 2 Mn2+ + 5 I2 + 8 H2O

Men bepaalt de hoeveelheid 12 die hierbij ontstaat, door middel van een titratie met een natriumthiosulfaatoplossing

Moet men bij een dergelijke titratie met natriumthiosulfaatoplossing ook nog een indicator toevoegen? Zo ja , welke? Zo nee, waarom niet?

Een maat voor de hoeveelheid lignine in de celstof is het zogenoemde kappa-getal.
Hieronder verstaat men het aantal mI 0,0200 M kaliumpermanganaatoplossing dat per gram celstof voor de reactie met de lignine wordt verbruikt.
In de praktijk gebruikt men een oplossing met een molariteit die niet precies 0,0200 mol r 1 hoeft te zijn. In de hieronder beschreven bepaling maakte men gebruik van een 0,0185 M kaliumpermanganaatoplossing.
Aan 0,560 gram celstof werd 200 mI water en 50,0 mI van de 0,0185 M kaliumpermanganaatoplossing en 50 mI 2 M zwavelzuuroplossing toegevoegd. De temperatuur werd op 25°C gehouden en het mengsel werd gedurende 10 minuten geroerd. Men mag aannemen dat bij 25 °C alle lignine met permanganaat reageert en dat er geen andere stoffen met permanganaat reageren. Daarna werd een overmaat opgelost kaliumjodide toegevoegd en werd getitreerd met een natriumthiosulfaatoplossing.
Hiervoor bleek 2,10 mmol thiosulfaat nodig te zijn.

Bereken het kappa-getal van de onderzochte celstof.