Om van verkeersdeelnemers het ademalcoholgehalte te bepalen, gebruikt de Datamaster II
het absorptiegebied tussen 2900 cm-1 en 3000 cm-1. Bij twee golflengten in dit gebied
wordt de transmissie gemeten. Vervolgens wordt met deze transmissiewaarden twee keer
het ademalcoholgehalte berekend. Als de twee berekende gehalten aan elkaar gelijk zijn, is
het ademalcoholgehalte van de verkeersdeelnemer daarmee vastgesteld.
Sommige stoffen storen deze bepaling, bijvoorbeeld aceton. Mensen met suikerziekte
hebben soms aceton in hun uitgeademde lucht. Het infraroodspectrum van aceton in de
gasfase is afgebeeld in onderstaand.
Leg aan de hand van de figuren uit deze en de vorige vraag uit waarom voor mensen met onder andere ook
aceton in hun uitgeademde lucht het alcoholgehalte door de Datamaster II niet kan worden
berekend.