Een onderzoekster bepaalt bij een proefpersoon de verhouding van
het gehalte aan LDL en aan HDL in het serum: de LDL/HDL ratio. Deze
ratio is bij deze proefpersoon 2,98.
Zij overweegt de volgende mogelijkheden:
1 De proefpersoon heeft een verlaagd LDL- en een verlaagd
HDL-gehalte.
2 De proefpersoon heeft een normaal LDL- en een normaal
HDL-gehalte.
3 De proefpersoon heeft een verhoogd LDL- en een verhoogd
HDL-gehalte.
Welke van deze mogelijkheden kan of welke kunnen juist zijn?