Het Acquired Immune Deficiency Syndrome (aids) wordt bij de mens
veroorzaakt door een retrovirus: het Human Immunodeficiency Virus
(HIV). Kenmerkend voor het ziektebeeld van patiënten met aids
is het tekort aan T-helpercellen. Dit tekort aan T-helpercellen
wordt veroorzaakt doordat HIV zich voornamelijk in T-helpercellen
vermenigvuldigt. Voor besmetting van zo'n cel met HIV is het
voldoende dat één virusdeeltje zich hecht aan een
receptor in het membraan van een T-helpercel.
Iemand wordt met één HI-virusdeeltje
geïnfecteerd. Dan ontstaat een voortdurende 'strijd' tussen
het immuunsysteem en het HIV. In de bijlage "Het immuunsysteem" wordt de reactie van
het immuunsysteem op HIV schematisch weergegeven. Een passende
reactie van het immuunsysteem op HIV wordt bemoeilijkt doordat er
steeds nieuwe HIV-mutanten ontstaan. De oorzaak hiervan is dat, in
tegenstelling tot datgene wat er gebeurt bij DNA- replicatie, er
bij het kopiëren van het virale-RNA naar DNA door middel van
reverse transcriptase controle en correctie van het nieuw gevormde
DNA niet plaatsvinden. Dit leidt tot de verandering van gemiddeld
één nucleotide per generatie HIV.
Naar aanleiding hiervan worden bij de bovengenoemde persoon tijdens
het verloop van zijn ziekte de volgende RNA's bestudeerd:
groep 1: RNA's van HIV's die T-helpercellen infecteren,
groep 2: RNA's van HIV's die in één T-helpercel zijn gevormd,
groep 3: RNA's van HIV's die van twee T-helpercellen afkomstig zijn.
In welke van deze groepen is de kans op identieke RNA's het grootst?
Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.
Bijlage: Het immuunsysteem