Background image

terug

Vraag 33

Het Acquired Immune Deficiency Syndrome (aids) wordt bij de mens veroorzaakt door een retrovirus: het Human Immunodeficiency Virus (HIV). Kenmerkend voor het ziektebeeld van patiënten met aids is het tekort aan T-helpercellen. Dit tekort aan T-helpercellen wordt veroorzaakt doordat HIV zich voornamelijk in T-helpercellen vermenigvuldigt. Voor besmetting van zo'n cel met HIV is het voldoende dat één virusdeeltje zich hecht aan een receptor in het membraan van een T-helpercel.

Iemand wordt met één HI-virusdeeltje geïnfecteerd. Dan ontstaat een voortdurende 'strijd' tussen het immuunsysteem en het HIV. In de bijlage "Het immuunsysteem" wordt de reactie van het immuunsysteem op HIV schematisch weergegeven. Een passende reactie van het immuunsysteem op HIV wordt bemoeilijkt doordat er steeds nieuwe HIV-mutanten ontstaan. De oorzaak hiervan is dat, in tegenstelling tot datgene wat er gebeurt bij DNA- replicatie, er bij het kopiëren van het virale-RNA naar DNA door middel van reverse transcriptase controle en correctie van het nieuw gevormde DNA niet plaatsvinden. Dit leidt tot de verandering van gemiddeld één nucleotide per generatie HIV.

Naar aanleiding hiervan worden bij de bovengenoemde persoon tijdens het verloop van zijn ziekte de volgende RNA's bestudeerd:
groep 1: RNA's van HIV's die T-helpercellen infecteren,
groep 2: RNA's van HIV's die in één T-helpercel zijn gevormd,
groep 3: RNA's van HIV's die van twee T-helpercellen afkomstig zijn.

In welke van deze groepen is de kans op identieke RNA's het grootst?