Background image

terug

Vraag 29

Hieronder staat schematisch een horizontale doorsnede van de ogen van een proefpersoon. Vóór de proefpersoon bevindt zich op een afstand van ongeveer één meter een fel gekleurd schijfje op plaats P.Vervolgens wordt het schijfje van plaats P naar plaats T bewogen. De proefpersoon kijkt gedurende het gehele experiment naar een boom recht voor hem in de verte en ziet deze scherp. De optische assen van beide ogen mogen dan als evenwijdig beschouwd worden.

Op welke van de aangegeven plaatsen ziet de proefpersoon het schijfje scherp als het van P naar T wordt bewogen?