Een bepaald ras sierduiven (Altstämmer Tuimelaars) kan wit, witpen of geëksterd zijn. In de
afbeelding is de overerving van de verentekening en van de veerkleur weergegeven.
Homozygote witpen duiven (éénkleurig met witte buitenste slagpennen) worden gekruist
met homozygote witte duiven. De talrijke nakomelingen vertonen alle een geëksterde
tekening.
In de talrijke F2 die uit deze nakomelingen wordt gefokt, komen witpen, geëksterde en
witte exemplaren voor in de verhouding 1 : 2 : 1.
De volgende twee verklaringen voor dit kruisingsresultaat worden geopperd.
Geef een volledige en stapsgewijze uitwerking van beide verklaringen. Bereken voor elk
van beide verklaringen welke verhouding van de fenotypen op grond van die verklaring in
de F2 te verwachten is.
Is op grond van deze berekeningen verklaring 1 of verklaring 2 juist?