terug
Vraag 32
Bij onderzoekingen naar het geleiden van actiepotentialen in neuronen zijn de volgende
waarnemingen gedaan.
- In een axon zijn de geleidingssnelheid en de sterkte van alle elkaar opvolgende
actiepotentialen gelijk.
- De actiepotentialen verplaatsen zich niet sneller indien aan een neuron een sterkere
prikkel wordt toegediend.
- Langs een gekoeld deel van een axon verlopen actiepotentialen langzamer dan langs een
deel dat niet is gekoeld.
- De geleiding van een actiepotentiaallangs een axon kan in twee richtingen verlopen.
Een onderzoeker veronderstelt dat de geleiding van een actiepotentiaal berust op de
activiteit van bepaalde eiwitten die zich bevinden op de plaatsen waar de actiepotentiaal
passeert.
Welke van de genoemde waarnemingen vooral ondersteunt de veronderstelling van de
onderzoeker?