Background image

terug

Vraag 32

Bij onderzoekingen naar het geleiden van actiepotentialen in neuronen zijn de volgende waarnemingen gedaan.

  1. In een axon zijn de geleidingssnelheid en de sterkte van alle elkaar opvolgende actiepotentialen gelijk.
  2. De actiepotentialen verplaatsen zich niet sneller indien aan een neuron een sterkere prikkel wordt toegediend.
  3. Langs een gekoeld deel van een axon verlopen actiepotentialen langzamer dan langs een deel dat niet is gekoeld.
  4. De geleiding van een actiepotentiaallangs een axon kan in twee richtingen verlopen. Een onderzoeker veronderstelt dat de geleiding van een actiepotentiaal berust op de activiteit van bepaalde eiwitten die zich bevinden op de plaatsen waar de actiepotentiaal passeert.

Welke van de genoemde waarnemingen vooral ondersteunt de veronderstelling van de
onderzoeker?