Gelet op de resusbloedgroepen en de bloedgroepen van het AB0-stelsel, behoren de
moeder en beide foetussen (zie de afbeelding) tot de volgende bloedgroepen:
moeder: resusnegatief, bloedgroep A
foetus 1: resuspositief, bloedgroep A
foetus 2: resusnegatief, bloedgroep B
Vlak vóór de bevalling vertoont alleen foetus 1 verschijnselen van een resuskind. Dit
betekent dat bij foetus 1 verhoogde bloedafbraak optreedt en een hoge concentratie van
afbraakprodukten van hemoglobine in het bloed ontstaat.
Over foetus 2 worden de volgende beweringen gedaan.
1 In het bloed van foetus 2 ontbreken resusantigenen, zodat de resusantistoffen uit het
bloed van de moeder geen bloedafbraak bij foetus 2 veroorzaken .
2 In het bloed van foetus 2 komen specifieke antistoffen voor die resusantistoffen
uitschakelen; hierdoor wordt verhoogde bloedafbraak verhinderd.
3 In het bloed van foetus 2 ontbreken resusantistoffen, zodat de resusantigenen uit het
bloed van de moeder geen bloedafbraak bij foetus 2 veroorzaken.
4 Resusantistoffen van foetus 2 zijn in het bloed van de moeder terechtgekomen;
hierdoor zijn de resusantigenen van de moeder uitgeschakeld.
Welke van deze beweringen is juist?