Kruisingen
Een homozygote plant met grote, witte, gladde vruchten wordt gekruist met een
homozygote plant met kleine, rode, ruwe vruchten. Het allel voor grote vruchten is
dominant over dat voor kleine vruchten. Het allel voor rode vruchten is dominant over
dat voor witte vruchten. Het allel voor gladde vruchten is dominant over dat voor ruwe
vruchten.
In de F, blijkt 1 op de 16 planten grote, witte, ruwe vruchten te dragen.
Welke genen zijn gekoppeld, aangenomen dat er geen mutatie en geen crossing-over optreedt?