Background image

terug

Vraag 11

Een proef
De tabel geeft de concentratie glucose in het bloed weer van de proefpersonen P en Q, die
in rust zijn en die ieder evenveel van een oplossing met 50 g glucose hebben gedronken.

Tijd na het drinken van glucose-oplossing (min.)
concentratie glucose in bloed van proefpersonen (mg glucose/ 100 ml bloed)
Persoon P Persoon Q
0
15
30
45
60
90
120
150
89
110
138
115
76
75
72
86
82
125
172
190
210
200
146
125
Over het verschil in de verandering van de glucoseconcentratie in het bloed van persoon P en van persoon Q worden de volgende uitspraken gedaan:
1 in de alvleesklier van persoon Q wordt minder insuline gevormd dan in de alvleesklier van persoon P,
2 in de lever van persoon Q wordt minder glycogeen opgeslagen gedurende deze periode van 150 minuten dan in de lever van persoon P,
3 in deze periode van 150 minuten bevat de urine van persoon Q minder glucose dan die
van persoon P.

Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn waarschijnlijk juist?