Background image

terug

Vraag 14

Iemand kijkt naar een voorwerp dat zich op een afstand van 8 met er van hem bevindt.
Vervolgens wordt dit voorwerp langzaam tot op een afstand van 0,5 meter van deze persoon verplaatst. De persoon blijft het voorwerp scherp zien.
Over de veranderingen die in de ogen van deze persoon optreden als gevolg van deze verplaatsing, worden vier beweringen gedaan.
1 De ADP-produktie in de spieren van de straalvormige lichamen neemt af.
2 De lenzen worden minder bol.
3 De spanning in de lensbandjes neemt af.
4 Het zuurstofverbruik door de spieren van de straalvormige lichamen neemt af.

Welke van deze beweringen is juist?