De verschillende diagrammen van experiment R worden met elkaar vergeleken.
Leerling 1 beweert dat in experiment R er minimaal zes weken zitten tussen de metingen II
en III.
Leerling 2 beweert dat in experiment R de klaverplanten bij meting I meer bladeren hebben
dan bij meting IV.
Welke leerling heeft of welke leerlingen hebben gelijk op grond van de gepresenteerde
resultaten?