Een student doet onderzoek naar de nucleotidensamenstelling van een
bepaald stuk dubbelstrengs DNA. Hij gebruikt hiervoor het mRNA dat
gevormd is door transcriptie van dit bepaalde stuk DNA. Dit mRNA
bestaat voor 45% uit adenine, voor 15% uit cytosine, voor 25% uit
guanine en voor 15% uit uracil. Op grond van deze gegevens kan de
nucleotidensamenstelling van het corresponderende DNA worden
afgeleid.
Wat is de procentuele verdeling van de verschillende nucleotiden in
dit stuk DNA?
% nucleotiden | ||||
---|---|---|---|---|
Adenine | Cytosine | Guanine | Thymine | |
A | 20 | 30 | 30 | 20 |
B | 25 | 45 | 15 | 15 |
C | 30 | 20 | 20 | 30 |
D | 45 | 15 | 25 | 15 |