Genen bestaan behalve uit gedeelten die coderen voor aminozuren (exons) uit
niet-coderende fragmenten (introns). Deze introns worden bij de vorming van
functioneel mRNA uit pre-mRNA met behulp van enzymen weggeknipt,
waardoor alleen de exons overblijven die aan elkaar worden gekoppeld. Die
enzymen knippen op plaatsen met een bepaalde reeks basen in het RNA. In de
afbeelding is schematisch een willekeurig gen met introns en exons afgebeeld.
Te zien is hoe vanuit het gen in vier stappen het eiwit P wordt gemaakt.
Welke van de volgende beweringen over de genummerde delen in de afbeelding
is juist?
De hoeveelheid thymine in (1) is gelijk aan die in (2).
Functioneel mRNA wordt aangegeven met (3).
Het aantal aminozuren in (5) is gelijk aan het aantal nucleotiden in (3).
Het proces tussen (3) en (5) vindt plaats in de kern.