terug
Vraag 9
Verder is gegeven: AB = 6; BC = 4; de hoek tussen l en AB is 60°; ∠ABC en de hoek tussen BC en m zijn 120°.
Uit deze gegevens volgt dat l evenwijdig is met m.
Bewijs dit. Je kunt hierbij gebruik maken van de figuur op de uitwerkbijlage.