Van de piramide T.ABCD, die in figuur 1 en op de bijlage is afgebeeld, is het grondvlak ABCD een vierkant met zijde 6. D is de loodrechte projectie van T op het grondvlak en DT = 8. Op lijnstuk BT ligt het punt P zo dat BP = 2 × PT. Op lijnstuk CD ligt het punt Q zo dat DQ = 2. V is het vlak door P en Q dat evenwijdig is aan DT. Het vlak V snijdt TC in R en AB in S. Teken de doorsnede van V en de piramide in de figuur van de bijlage. Licht je werkwijze toe. |