Background image

terug

Vraag 10

Al in 1825 ontdekte Gompertz dat de waarden van L(x) in een overlevingstafel goed te benaderen zijn met een formule van de vorm:

L(x) = 100000 · g(cx-1)

Hierin worden dan voor g en c geschikte getallen gekozen.

Een verzekeringsmaatschappij gebruikt voor een groep van 100 000 pasgeboren meisjes de formule van Gompertz met g = 0,999 en c = 1,085. Het aantal vrouwen dat na x jaar nog in leven is, kan dan worden berekend met de formule:

L(x) = 100000 · 0,999(1,085x-1)

In de rest van deze opgave gaan we steeds van deze laatste formule uit.
Met deze formule kunnen we uitrekenen welke leeftijd door maar 50% van de vrouwen wordt gehaald volgens deze verzekeringsmaatschappij.

Gompertz bestudeerde aanvankelijk de zogenoemde sterfte-intensiteit in plaats van de functie L(x). Deze sterfte-intensiteit S(x) is als volgt gedefinieerd:

S(x) = -(L’(x) / L(x))

Drie wiskunde-A1,2-leerlingen proberen bij een praktische opdracht over overlevingstafels onder woorden te brengen wat de sterfte-intensiteit voorstelt.
Dit doen zij zonder de afgeleide van L(x) te bepalen. Ieder van hen komt met een voorstel:
Johan: "De sterfte-intensiteit S(x) is, bij benadering, het aantal overlevenden per sterfgeval na x jaar."
Fiona: "De sterfte-intensiteit S(x) is, bij benadering, het aantal sterfgevallen per overlevende na x jaar."
Samira: "De sterfte-intensiteit S(x) is, bij benadering, de afname per jaar van het aantal overlevenden na x jaar."
Ze kunnen het niet eens worden. Hun wiskundeleraar geeft aan dat één van de drie voorstellen correct is.

Welk van de drie voorstellen is correct? Licht je antwoord toe.