Bij Bingo heeft de spelleider een bak met daarin 75 balletjes waarop de getallen
1 tot en met 75 staan. Tijdens een spel Bingo wordt telkens een balletje
getrokken. Het getal op dat balletje wordt aan de spelers hardop voorgelezen.
Als dat getal op een Bingokaart van een speler staat, kan de speler dat getal
doorstrepen. Het getrokken balletje wordt niet teruggedaan in de bak. Zodra een
speler alle 24 getallen op een kaart heeft doorgestreept, mag hij ‘BINGO!’
roepen. De speler die als eerste ‘BINGO!’ roept, wint een prijs. Dan is het spel
afgelopen en kan een nieuw spel beginnen.
Voor het spel maakt het dus niet uit hoe de getallen in de kolommen staan. In
figuur 2 zie je een Bingokaart die is ontstaan door de getallen in elke kolom van
de kaart van figuur 1 in een andere volgorde te zetten.
figuur 2
De speler met de kaart van figuur 2 kan op precies hetzelfde moment ‘BINGO!’
roepen als de speler met de kaart van figuur 1. We zeggen daarom dat de kaart
in figuur 2 niet wezenlijk verschilt van de kaart van figuur 1.
Bereken hoeveel verschillende Bingokaarten er kunnen bestaan die wezenlijk
van elkaar verschillen.