De personen K en L spelen een dobbelspel. Elk van de spelers begint met twee
fiches; de pot is dan nog leeg. Zie onderstaand figuur.
Bij het spel wordt geworpen met speciale dobbelstenen: op vier kanten van zo'n
dobbelsteen staat een stip (•), op één kant een A en op één kant een P. Zie
de onderstaande foto.
De spelregels zijn:
- De spelers werpen om de beurt met één of twee dobbelstenen.
- De speler die aan de beurt is, werpt met één dobbelsteen als hij één fiche
heeft en met twee dobbelstenen als hij twee of meer fiches heeft.
- Voor elke A die een speler werpt, moet hij 1 fiche aan de andere speler
geven.
- Voor elke P die een speler werpt, moet hij 1 fiche in de pot doen.
- Voor een stip (•) hoeft hij geen fiche af te geven.
- Wanneer een speler geen fiches meer heeft, heeft hij verloren (en de andere
speler gewonnen).
Hieronder staat een mogelijk
spelverloop waarbij speler K is
begonnen. In zijn tweede beurt
werpt speler K met één
dobbelsteen want hij heeft nog
maar één fiche.
Neem aan dat speler K begint.
De kans dat speler K na zijn eerste beurt nog 1 fiche heeft en L dan 3 fiches
heeft, is 2/9.
Toon dit aan.