In de kansrekening gaat men er vaak van uit dat bij een geboorte de kans op een
jongen even groot is als de kans op een meisje, namelijk 0,5. In werkelijkheid worden
er iets meer jongens geboren dan meisjes. Bij elke geboorte is de kans op een jongen
ongeveer 0,51.
Wanneer we bijvoorbeeld de kans willen berekenen dat een gezin met 4 kinderen
bestaat uit twee jongens en twee meisjes, dan kunnen we gebruik maken van de
bovengenoemde 0,5. Maar we kunnen die kans ook berekenen met behulp van de
bovengenoemde 0,51. De twee uitkomsten die we krijgen, zijn niet even groot.
Bereken hoeveel beide uitkomsten van elkaar verschillen.