Een docent bekijkt deze cijfers en is er helemaal niet van overtuigd dat de A&B-leerlingen het zoveel beter deden dan alle A-leerlingen. Volgens hem is dat geringe aantal van 33 onvoldoendes veroorzaakt door de kleine steekproef van 546 kandidaten. Hij beweert dat de A&B-leerlingen het net zo goed deden als alle A-leerlingen.
Ga bij de volgende vraag ervan uit dat 29% van alle wiskunde A-leerlingen een onvoldoende scoorde voor het examen.
Onderzoek of de bewering van de docent door de gegevens bevestigd wordt.
Gebruik daarbij een significantieniveau van 5%.
Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.
Bijlage: Cumulatieve frequentiepolygoon examenresultaten