terug
Vraag 18
Al in de 17e eeuw hielden wiskundigen zich bezig met
kansrekening. Het belangrijkste doel hiervan was het
berekenen van kansen bij dobbelspelen waarbij om geld
werd gespeeld. De Nederlandse wiskundige en
natuurwetenschapper Christiaan Huygens (zie afbeelding)
heeft als een van de eersten een boek over kansrekening
geschreven. Hierin staat het volgende dobbelspel
beschreven, in Huygens eigen formulering:
citaat
Als ick en noch een ander met beurten werpen met 2
steenen, ende bespreecken dat ick sal winnen, soo
haest ick 7 ooghen werp, ende hy, soo haest als hy 6
ooghen werpt, mits dat ick hem de voorwerp geve. Te
vinden in wat reden mijn kans tegen de sijne staet. |
Vertaling in hedendaags Nederlands:
Ik speel met een ander door om de beurt met twee dobbelstenen te gooien, en
we spreken af dat ik zal winnen zo gauw ik zeven ogen gooi, en de ander, zo
gauw hij zes ogen gooit, onder voorwaarde, dat ik hem de eerste worp laat
gooien. Wat is de verhouding tussen mijn kans om te winnen en zijn kans?
In deze opgave volgen we twee spelers, Aad en Christiaan. Zij werpen dus om
de beurt twee dobbelstenen. Zodra Aad met de twee dobbelstenen samen zes
ogen gooit, heeft hij gewonnen en stopt het spel. Zodra Christiaan zeven ogen
gooit, is hij de winnaar en stopt het spel.
De kans dat Aad in een worp zes ogen gooit is 5/36. De kans dat Christiaan ineen worp zeven ogen gooit is 6/36.
Laat met een berekening zien dat de kans dat Aad in een worp zes ogen gooit
inderdaad 5/36 is.