Background image

terug

Vraag 2

Ook koolstofmono-oxide bindt zich, en zelfs beter dan zuurstof, aan hemoglobine. Het vermindert daardoor onder meer het zuurstoftransport. Blootstelling aan koolstofmonooxide kan, afhankelijk van de concentratie in de ingeademde lucht en de duur van het contact, leiden tot suffigheid, hoofdpijn, bewusteloosheid en zelfs tot de dood. De competitie tussen koolstofmono-oxide en zuurstof om zich te binden aan hemoglobine kan worden weergegeven met de volgende betrekking:

aantal mol HbO/aantal mol HbCO2 = M Pco/Po2

In deze betrekking

  • is HbCO hemoglobine dat koolstofmono-oxide gebonden heeft;
  • stellen pCO en
  • O2 p de partiële drukken voor van koolstofmono-oxide en zuurstof in de ingeademde lucht;
  • is M de zogenoemde relatieve bindingsaffiniteit voor koolstofmono-oxide; voor de mens ligt M tussen 210 en 245.
Met behulp van deze betrekking kan worden berekend bij welk volumepercentage van koolstofmono-oxide in lucht evenveel hemoglobine is bezet met koolstofmono-oxide als met zuurstof.

Bereken dit volumepercentage koolstofmono-oxide in lucht. Gebruik bij deze berekening de volgende gegevens:
  • het zuurstofgehalte van lucht is 21 volumeprocent;
  • M = 220;
  • de partiële druk van een gas in een gasmengsel is recht evenredig met het volumepercentage van dat gas.