De inhoud van reactor 1 wordt in een tweede reactor geleid, terwijl de bacteriën in reactor 1
achterblijven. In deze tweede reactor, die de fotoreactor wordt genoemd, zetten andere
bacteriën, onder invloed van licht, azijnzuur samen met water om tot koolstofdioxide en
waterstof.
Van de gevormde hoeveelheid koolstofdioxide blijft in de fotoreactor ruim 60% in
oplossing. In reactor 1 blijft van de gevormde hoeveelheid koolstofdioxide slechts een
verwaarloosbare hoeveelheid in oplossing. Dit grote verschil in oplosbaarheid wordt onder
andere veroorzaakt doordat de druk in reactor 1 anders is dan de druk in de fotoreactor. Met
behulp van het verdelingsevenwicht tussen opgelost koolstofdioxide, CO2(aq), en
gasvormig koolstofdioxide, CO2(g), kan men het verschil in oplosbaarheid van
koolstofdioxide verklaren. Dit evenwicht kan als volgt worden weergegeven:
CO2(aq) → ← CO2(g)
De evenwichtsvoorwaarde voor dit evenwicht luidt: (PCO2)/[CO2(aq)] =K
Hierin is PCO2 de partiële druk van koolstofdioxide.
Leg mede aan de hand van de evenwichtsvoorwaarde uit of, bij dezelfde temperatuur, de
partiële druk van CO2 in reactor 1 groter of kleiner moet zijn dan de partiële druk van CO2
in de fotoreactor.