In de uitgeademde lucht zijn na toevoeging van de H3O+ ionen ook ionen met de formule
H3O+(H2O)2(HDO) aanwezig. Het gehalte H3O+(H2O)2(HDO) kan worden gemeten.
Bij een patiënt van wie de hoeveelheid lichaamswater op bovengenoemde manier wordt
bepaald, is het gehalte H3O+(H2O)2(HDO) in de uitgeademde lucht verhoogd. Uit de factor
waarmee het gehalte H3O+(H2O)2(HDO) is verhoogd door het innemen van 22 g D2O, kan
men de toename berekenen van het aantal mol HDO per liter lichaamswater.
Bij zo’n bepaling is van een patiënt van 65 kg, twee uur na de inname van 22 g D2O, het
gehalte H3O+(H2O)2(HDO) in de uitgeademde lucht 4,4 keer zo groot geworden. Dat
betekent dat het aantal mol HDO per liter lichaamswater ook 4,4 keer zo groot is geworden.
Bereken het massapercentage lichaamswater van de patiënt van 65 kg. De dichtheid van
lichaamswater bij 37 oC is 0,993 kg dm-3. Ga ervan uit dat: