Een telescoop wordt gebruikt om sterren waar te nemen. Het optische deel bestaat uit een
grote, holle spiegel en een kleine, bolle spiegel. In figuur is een doorsnede
van de spiegels getekend. De diameter van de grote spiegel is 4,0 m. De spiegels zijn op te
vatten als delen van bollen. De straal van zo’n bol noemen we de kromtestraal van de
spiegel.
Het licht van een verre ster vormt bij de telescoop een vrijwel evenwijdige bundel en
convergeert na reflectie aan beide spiegels. Zie figuur. Deze figuur is op schaal. Figuur
staat vergroot op de bijlage.
Bepaal de kromtestraal van de grote spiegel aan de hand van de getekende stralengang op
de bijlage.