Background image

terug

Vraag 9

Bij het voeren van een politiek gebaseerd op gelijkwaardigheid is het niet van belang of de burgers nu wel of niet tot een culturele minderheid behoren.
Een politiek van gelijkwaardigheid van culturele groepen kan worden bereikt door:

  1. de invoering van een pakket van rechten en vrijheden - onder andere stemrecht, recht op onderwijs, vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting -, dat voor ieder individu hetzelfde is, en
  2. publieke instellingen als overheidsinstanties, scholen en universiteiten te verplichten niet te discrimineren maar zich neutraal op te stellen, dat wil zeggen in hun beleid niet speciaal rekening te houden met culturele bijzonderheden (in bijvoorbeeld leerplannen of studieprogramma’s).
Of een politiek van gelijkwaardigheid van culturele groepen voldoende recht doet aan de roep van culturele minderheden om te worden erkend, is in de politieke filosofie al jaren onderwerp van discussie. Centraal staat in die discussie de vraag of daadwerkelijk van erkenning kan worden gesproken wanneer verschillen in culturele identiteit geen aanleiding zijn tot verschil in behandeling (tussen een minderheidsgroep en de dominante groep in een samenleving).

Veronderstel nu dat wordt voorgesteld alle leerlingen in het basis- en het voortgezet onderwijs die behoren tot een culturele minderheid het recht te geven op onderricht in de eigen culturele traditie - literatuur, geschiedenis, filosofie, enzovoort - en de daarvoor benodigde tijd te onttrekken aan de lessen in de andere, gebruikelijke vakken.

Zou jij dit voorstel dan steunen als een bijdrage tot erkenning? Laat in je afweging duidelijk blijken wat volgens jou voor en wat tegen dit voorstel pleit.
Betrek in je argumenten zowel de genoemde kenmerken (a) en (b) van een politiek van gelijkwaardigheid tussen culturele groepen als Taylors opvatting omtrent de betekenis van een (sub)cultuur bij de vorming van een eigen, authentieke identiteit.