De Grieks-Romeinse stroming van de Stoïcijnen stond een ethiek voor die uitging van
’zelfopvoeding’ van het individu. Het doel van deze ’opvoeding’ was: te allen tijde
rationele beslissingen te kunnen nemen in het leven, onafhankelijk van de eigen
gemoedsaandoeningen of invloeden van buitenaf.Als resultaat van deze inspanningen
bereikte de deugdzame, ’stoïcijnse’ persoon een onverstoorbaar en evenwichtig geluk.
Het volgende citaat geeft een indruk van de stoïcijnse levenswandel (zie bijlage).
In de tekst uit de bijlage zijn zowel kenmerken te herkennen van het authentiek individualisme als van
het egocentrisch individualisme.
Welke twee kenmerken van het authentiek individualisme en welke twee kenmerken van
het egocentrisch individualisme - zoals Taylor deze onderscheidt - zijn in de tekst van de bijlage
te herkennen?