In de tekst uit de bijlage speelt het verstand een belangrijke rol in de opvoeding. Volgens Avicenna moet
voor het vervolg van de morele opvoeding het begripsvermogen van het kind namelijk
voldoende ontwikkeld zijn. Maar het verstand speelt hier niet dezelfde rol bij het
ontwikkelen van een deugdzaam karakter als bij Aristoteles. Hoewel ook in Aristoteles’
opvatting het verstand onontbeerlijk is voor het verwerven en volhouden van de
karakterdeugden.
Er zijn, uitgaande van de theorie van Aristoteles, argumenten te geven waarom de rol van
het verstand hierbij zo groot moet zijn.
Waarom speelt het verstand bij Aristoteles een onontbeerlijke rol bij de ontwikkeling van
een voortreffelijke karakterhouding?
Beredeneer dit en verwerk Aristoteles’ definitie van deugd in je antwoord.