Je kunt aannemen dat de pedagoog uit de tekst van de bijlage het goede met de jongen voor heeft, en hem
dus welgezind is. Misschien zou je hem daarom zelfs een vriend kunnen noemen.
Aristoteles noemt drie belangrijke kenmerken van vriendschap. Daarnaast onderscheidt hij
drie soorten vriendschap: die welke gebaseerd is op nut, die welke gebaseerd is op (samen)
genieten, en tenslotte de goede vriendschap, die bestaat in het licht van de deugd.
Voldoet de relatie tussen de jongen en zijn opvoeder aan de kenmerken van een goede
vriendschap, zoals Aristoteles die beschrijft?
Betrek de drie kenmerken van ‘vriendschap’ in je antwoord.