Ook blijkt uit datzelfde onderzoek dat er steeds minder predikanten geloven in
een persoonlijke God die zich met ieder mens persoonlijk bezig houdt. Volgens
Stoffels is het godsbeeld verschoven van exclusief christelijk naar spiritueel en
van persoonlijk naar abstract.
Hij verwijst daarbij naar de antwoorden op de in het onderzoek gestelde vraag:
“Welke naam geeft u God?”.
Het meest gegeven antwoord was ‘Licht’. Verder werd genoemd: Vader, Kracht,
Geheim, Vriend, Verlosser, Onnoembare, Koning, Moeder, Almachtige, Zijn,
Energie, Natuur en Iets. Hoe men ergens over spreekt, geeft vaak aan hoe men
erover denkt.
Met name in religieuze kwesties luistert het taalgebruik zeer nauw. Als we de
benamingen uit het onderzoek van Stoffels nader beschouwen, valt op dat de
namen zeer uiteenlopend zijn.
De benaming die iemand gebruikt om God aan te duiden is sterk afhankelijk van
de invalshoek op religie die wordt gehanteerd.
Wat zijn de drie verschillende invalshoeken van religie die Leezenberg in ‘Rede
en religie’ hanteert?
Beredeneer voor elk van deze invalshoeken welke van bovengenoemde namen
je het meest passend vindt bij die invalshoek.