Bijna vijftig jaar geleden werd Charles Whitman, een intelligente
vijfentwintigjarige ex-marinier, door de Amerikaanse politie
doodgeschoten. Vlak daarvoor had hij veertien willekeurige
voorbijgangers op een universiteitsterrein gedood en er ruim dertig
verwond door met een geweer op hen te schieten.
Whitman beleefde een ellendige jeugd en kreeg veel geweld te verduren,
maar voor de extreme agressie die in hem zelf woedde, vermoedde hij
een andere oorzaak. In zijn afscheidsbrief schreef hij dat hij sinds enige
tijd veel ongewone en irrationele gedachten had en ook erg veel
hoofdpijn. Hij vroeg daarom of er na zijn dood een autopsie kon
plaatsvinden om er achter te komen of er een biologische oorzaak was
voor zijn gewelddadige gedrag. Hij schreef ook dat hij zijn erfenis wilde
schenken aan een stichting voor geestelijke gezondheidszorg zodat
tragedies zoals hij die zelf had veroorzaakt in de toekomst misschien
vermeden zouden kunnen worden.
Bij de autopsie bleek dat Whitman inderdaad een snel groeiende tumor in
zijn hersenen had die tegen zijn amygdala drukte - een hersendeel dat
emoties als angst en agressie op een automatische, reflexmatige wijze
reguleert - waardoor Whitman zijn ongewone irrationele gedachten kreeg.
Het drama met Whitman dateert uit 1966.
Tegenwoordig stellen steeds meer verdachten in rechtszaken dat ze niet
zelf verantwoordelijk zijn voor hun handelingen omdat hun brein hen heeft
aangezet tot de misdaden. Eerst werd de verantwoordelijkheid nog
toebedeeld aan het hebben van een letsel, inmiddels is het al dan niet
functioneren van de hersenen een excuus.
Een aantal neurologen en filosofen heeft echter beargumenteerd dat
verdachten wel degelijk verantwoordelijk zijn voor hun daden en dat zij
deze verantwoordelijkheid niet kunnen afschuiven op hun brein.
Geef een argumentatie waarmee deze neurologen en filosofen hun
standpunt kunnen onderbouwen dat verdachten verantwoordelijk zijn voor
hun daden.
Ga daarbij uit van de casus van Whitman en pas de definitie van ‘vrije wil
als voorwaarde voor verantwoordelijkheid’ toe.