Het afkeuren van metafysische uitspraken en verklaringen door Caeiro, Kopland
en Wittgenstein wordt ook gedeeld door de logisch empiristen van de Weense
Kring. Toch zouden de anti-metafysische dichters het niet in elk opzicht met het
gebruik van het verificatieprincipe van de logisch empiristen eens zijn geweest.
De Amerikaanse filosoof William James hanteert een ander principe: het
pragmatische betekenisprincipe. Op basis daarvan stelt hij dat religie wordt
gerechtvaardigd door de behoefte eraan.
Is de laatste zin van de tekst n die context op te vatten als een metafysische
uitspraak, een morele uitspraak, als beide of als geen van beide?
Geef in je argumentatie aan welk oordeel de logisch empiristen vellen en welk
oordeel James velt, enerzijds over metafysische uitspraken en anderzijds over
morele uitspraken.