Background image

terug

Vraag 14

Hoewel Groot zegt dat hij geen religieus mens is, heeft hij wel een vermoeden waarin de vreugde van de gelovige schuilt: voor de gelovige is de hemel echt,
omdat zijn ervaring dat is. Iedereen kent ogenblikken waarop hij zich boven het eigen leven uitgetild weet en een rijkdom ervaart die zijn eigen krachten ver te boven lijkt te gaan. Zoiets geldt bijvoorbeeld voor artistieke ervaringen.
Toch zijn dergelijke ervaringen volgens Groot niet voldoende voor onze zin- en betekenisgeving. Artistieke en religieuze ervaringen lijken weliswaar op elkaar maar toch is er volgens Groot een duidelijk verschil. Met betrekking tot artistieke ervaringen stelt hij dat religie geen kunst is, geen nabootsing, maar echt. In zijn kunstextase stijgt de luisteraar, kijker of lezer wel boven zichzelf uit, maar hij komt niet aan in een wereld waarin zich een geheel andere dimensie opent.
De gelovige ervaart dat transcendente echter wel, zegt Groot:

De gelovige drukt zich uit in een vocabulaire dat spreekt over een hem overstijgende realiteit […] die méér is dan alleen een extrapolatie van zijn eigen verlangen. Hij meent zich opgenomen te weten in een werkelijkheid waarvan zijn hele bestaan afhangt en van waaruit hij zijn bestaansrecht aangereikt krijgt.

bron: Ger Groot: Godsdienst beschermt de mens tegen de pretentie van de wetenschap alles te kunnen verklaren, NRC Handelsblad, 14 juni 2008


Een week later reageert Hendrik Spiering, zelf redacteur van NRC Handelsblad, op het artikel van Groot door een stuk in de krant te zetten. Dat diepe woordloze ervaringen de basis vormen van religie, daar is Spiering het mee eens. Maar ze kunnen volgens hem tegelijkertijd ook heel anders begrepen worden.

Een groot deel van ons leven speelt zich af in een woordloos ervaren van onszelf en van de wereld om ons heen, een intens subjectieve werkelijkheid. Gelukkig maar! En precies in die ervaring beleven we meestal ook ons diepste gevoel van realiteit en verbondenheid met de wereld – als we ons tenminste veilig voelen.
Wie in dat fundamentele kenmerk van het menselijke leven een onzegbare religieuze waarheid en de aanwezigheid van God wil vermoeden, zoals de meeste gelovigen doen, is van harte welkom. Prima, waar zou je Hem anders moeten zoeken?
Maar wie in die ervaringen een drang tot leven wil zien, een drang die ons verbindt met de rest van de natuur, heeft evenzeer recht van spreken. Dat is ook waar, lijkt me. En je kunt er ook gewoon niks in zien. Ook goed. […]
Maar Groot gaat verder dan het aanbrengen van deze scheiding tussen het woordloze leven en de praatjes die wij mensen daarover zo gemakkelijk verkopen. Hij zondert één specifiek praatje uit en geeft het speciale status: de religie.

bron: Hendrik Spiering: Diepe ervaringen zijn geen exclusief eigendom van religie, NRC Handelsblad, 18 juni 2008


Groot en Spiering bespreken verschillende vormen van menselijke ervaring, zoals de artistieke en de religieuze, naast of tegenover de wetenschappelijke rede.
De fenomenologische filosofen verklaarden alle ervaring tot fundamenteel en onherleidbaar.

Welke tekst drukt volgens jou de onherleidbaarheid van de ervaring volgens de fenomenologie beter uit, de tekst helemaal boven aan van Groot of de tekst daar onder van Spiering?
Baseer je argumentatie op beide teksten en leg uit wat de onherleidbaarheid van ervaring volgens de fenomenologen inhoudt.