Background image

terug

Vraag 3

Geef van elk van de onderstaande uitspraken aan of deze in de loop van de passage juist of onjuist blijkt te zijn.

  1. Gerald heeft een beurs gekregen om in de V.S. te gaan studeren.
  2. Gerald is opgelucht dat Ann nog een poos in Engeland kan blijven.
  3. Gerald heeft er veel voor over om er goed uit te zien.
  4. Ann gedraagt zich alsof Gerald haar schandelijk in de steek laat.
  5. Mrs Walton stond al positief tegenover de relatie van haar dochter voordat ze Gerald kende.
  6. Ann is sterk geneigd rekening te houden met haar moeders wensen.
  7. Mrs Walton logeert al meer dan een week bij Ann voor Geralds vertrek.
  8. In een dronken bui heeft Gerald Mrs Walton beledigd.
Zet achter het nummer van elke uitspraak, “juist” of “onjuist”.

terug

Bijlage(n)

Bij deze vraag worden één of meerdere bijlagen gebruikt.

Bijlage: De volgende tekst…